De stad ten koste van de stedeling?

 

Net als elders in Europa “boomen” onze grotere steden. Dat is deels een gevolg van migratie van buiten onze streken (en dit zowel van mensen met en zonder papieren die uit Afrika en het Nabije Oosten legaal of illegaal een beter leven komen zoeken als van bevoorrechte eurocraten en ‘expats’), maar ook van het gegeven dat leven in de stad opnieuw aantrekkelijk is geworden voor een grotere groep mensen: leven in de stad is ‘in’, of toch meer dan een aantal decennia geleden. De Brusselse agglomeratie, en dan zeker ook de kernstad (Brussel-19) is daar geen uitzondering op. Waar Brussel-19 in het jaar 2000 nog geen miljoen inwoners telde (959 318) telde het er in 2017 1 191 604 – wat een stijging betekent van 242 286 personen, meer dan een vierde van de bevolking in het jaar 2000. Verwacht wordt dat die bevolking zeker nog tot 2025 met 10 000 personen per jaar zal toenemen.

 

De huisvesting van al deze nieuwe inwoners zorgt voor enorme uitdagingen, niet in het minst voor wat betreft het vinden van woningen voor het armere deel van de bevolking. Het feit dat huisvesting in de eerste plaats als een markt is georganiseerd (met de opkomst van woningen als beleggingsproduct), gecombineerd met een krapte op die markt én de toestroom van betrekkelijk welstellende jonge alleenstaanden en gezinnen, zorgt voor een aanzienlijke stijging van de koop- en huurprijzen. Het hoeft niet te verwonderen dat, volgens de gegevens van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij (BGHM), de huurprijzen (voor trouwens steeds kleinere appartementen) tussen 2007 en 2017 met 100 euro/maand gestegen zijn – en veel doet veronderstellen dat deze inschatting aan de lage kant is. Een dergelijke stijging is natuurlijk gemakkelijker op te vangen door wie het wat breed heeft. Samen met een beleid dat er – onder meer via initiatiefwijken en vervolgens wijkcontracten, maar ook via andere ‘stadsvernieuwingsprojecten’ – op gericht is ook de traditioneel armere wijken van Brussel-19 aangenamer te maken (en dus aantrekkelijker om naartoe te trekken), is dit een van de factoren die ertoe leiden dat een aantal wijken geleidelijk maar merkbaar van ‘karakter’ en bevolkingssamenstelling veranderen – een fenomeen dat men “gentrificatie” is gaan noemen. Wie onlangs na een aantal jaren afwezigheid in Molenbeek en Brussel-stad langs het kanaal, in de Marollen, Sint-Gillis en sommige delen van Laag-Vorst heeft gekuierd (of trouwens het Eilandje in Antwerpen of De Pijp in Amsterdam) kan gemakkelijk zien wat ermee bedoeld wordt.

Dat buurten aangenamer worden door nieuwe infrastructuur en dat nieuwe mensen de charmes van de Vlaamse hoofdstad ontdekken, dat is op zich uiteraard een goede zaak. Het perverse is echter dat dit gebeurt in de context van een maatschappij waarin er aanzienlijke verschillen in inkomen, welvaart en weerbaarheid bestaan. Mensen met een lager dan gemiddeld inkomen of een andere kwetsbare situatie gaan immers niet zomaar in rook op – zeker niet wanneer de sociale voorzieningen jaar na jaar worden afgebouwd en arbeid wordt geprecariseerd (“geflexibiliseerd”) – en hebben dus ook een woning nodig. Gedeeltelijk vertaalt zich dat in een stadsvlucht van een ditmaal naast nog steeds delen van de betere middenklasse ook de lagere middenklasse en minder gegoeden naar buiten de grenzen van het absurde gewest (naar de delen van de Brusselse agglomeratie buiten die grenzen – Negenmanneke, Ruisbroek, Lot, … - maar ook verder richting Ninove en Aalst) – een van de reden waarom de problemen van zowel Brussel-19 als de Rand slechts duurzaam kunnen worden aangepakt indien ook het bestaan van het huidige Brussels Hoofdstedelijk Gewest in vraag durven worden gesteld. Voor een ander deel van de bevolking, de allerkwetsbaarste, betekent dit dat ze in de armen van huisjesmelkers met krotwoningen worden geduwd. Een laatste deel ziet “kiest” er tot slot voor de stijgende huurprijzen te blijven betalen en dreigt daarmee in een armoedespiraal te worden meegesleurd.

Kortom, Brussel-19 wordt geconfronteerd met een ernstige wooncrisis, die overigens ook een aanzienlijke weerslag heeft op de Rand. De “herstedelijking” van Brussel-19 gaat gepaard met een toenemende verstedelijking van de Rand.

 

De wooncrisis: een politieke keuze

 

Het garanderen van een goede woning voor iedereen die in de stad wil blijven of gaan wonen (na “werken in eigen streek!” nu ook “wonen in eigen stad!”), maar ook voor leefbare landelijke gebieden vormt een van de grootste uitdagingen van onze tijd. Of beter: inzetten van politieke strijd. Want wooncrisissen, gentrificatie en verstedelijking zijn geen natuurverschijnselen, maar het gevolg van politieke beslissingen. En iedere politieke beslissing kan in vraag worden gesteld.

Volgens ons kunnen deze fenomenen slechts worden aangepakt door aandacht te besteden aan de fundamentele oorzaken ervan, waarvan de belangrijkste de marktwerking zelf is. Met andere woorden: aangezien de markt zelf het probleem is, moet de oplossing worden gezocht in vormen van ontmarkting of minstens marktverstoring. Op dat vlak mogen geen taboes bestaan. Dat wil nog niet zeggen dat er noodzakelijkerwijs dient te worden gegaan naar een volkomen gecentraliseerd beheer van het woningenbestand; uiteindelijk moet democratisch zelfbeheer het doel blijven. Ook met andere vormen van (zeker ook decentraal) geheel of gedeeltelijk ontmarkt beheer (bv. “community land trusts”, waarbij de grond eigendom is van de gemeenschap maar collectieve eigendomsrechten op de woningen bestaan) dient te worden geëxperimenteerd – waarbij er steeds over moet worden toegezien dat deze niet enkel of vooral ten goede komen aan net de beter opgeleide en best geïnformeerde bovenlaag van de bevolking die sowieso sterker staat, wat tot op heden het probleem is met het CLT-project. Maar daarover een andere keer meer.

Maar de meest vertrouwde en bescheiden vorm van ontmarkting is natuurlijk de terbeschikkingstelling van sociale woningen. Dit is ook het systeem dat het gemakkelijkste “instapklaar” is voor het minder mondige deel van de bevolking. Helaas wordt zelfs dit niet veel benut. Net als de rest van Vlaanderen blijft het socialewoningenbestand in Brussel-19 onder de verklaarde doelstellingen. Op dit ogenblik wachten zo’n 43 000 kandidaten op een sociale woning, wat meer is dan diegenen die ook daadwerkelijk in een dergelijke woning leven. Sociale woningen vertegenwoordigen slechts iets meer dan 8% van de woningvoorraad in Brussel, terwijl meer dan de helft van de bevolking van de stad over de financiële voorwaarden beschikt die recht geven om er toegang tot te krijgen (bron: Brio).

 

De ‘Witte Vrouwen’: opnieuw een gemiste kans?

 

Een factor daarin is natuurlijk dat grond in een dichtbevolkt kerngebied van een grootstad als Brussel natuurlijk een betrekkelijk schaars goed is: veel plaatsen zijn al volgebouwd of voorbehouden voor niet-woningfuncties. Dat laatste is uiteraard niet steeds negatief: weinig mensen zouden ervoor pleiten om het Zoniënwoud maar te rooien en vol te stoppen met woningen, en natuurlijk heeft een leefbare stad ook scholen, pleinen, parken, openbare ruimten, … nodig. Zowat overal waar er wat plaats vrij is, zelfs al is die niet altijd zo kwaliteitsvol, lijkt er wel te worden gebouwd – ‘et es iene chantier en ’t es ee e gruut stët, zong iemand lang geleden, en die woorden hebben nog niet aan actualiteitswaarde ingeboet. De laatste half-landelijke of dunner bevolkte gebieden binnen Brussel-19, zoals respectievelijk Neerpede en Haren, dreigen erdoor voor de bijl te gaan.

Het is dan ook bedroevend te zien dat de beschikbare openbare ruimte dan ook vaak in beslag wordt genomen door private ondernemers-speculanten, die het voor een financieel “beter” publiek bestemmen, zoals het geval dreigt te worden voor de nieuwe Ukkelse wijk aan de Horzelstraat. Helemaal twijfelachtig wordt het wanneer de het gewest en de gemeenten op de ongebruikte terreinen waar zij over beschikken (en die zijn er!) ter beschikking stellen aan privépromotoren en de voorkeur geven aan niet-woninggerelateerde prestigeprojecten (zie bijvoorbeeld Neo) of voor woningen voor personen die gemakkelijker terecht kunnen op de reguliere woningenmarkt. Het gaat dan ook niet louter om een zuiver plaatsgebrek, maar om een politieke onwil om voor sociale woningbouw te zorgen. Zo kan het ook gebeuren dat er sociale woningen worden afgebroken ten voordele van middenklassewoningen, zoals in de Papenvest in Brussel-stad (zie ook hier). Dit alles wordt gelegitimeerd door een behoefte aan een “sociale mix” – iets wat echter altijd enkel van armere wijken wordt geëist en blijkbaar niet nodig is in rijkere gemeenten en buurten.

Zoals de Brusselse Bond voor het Recht Op Wonen (BBROW) stelt: zowel bestuurders als buurtbewoners willen meestal geen huurders in de buurt. De Brusselse Hoofdstedelijke Regering heeft de sociale huisvestingsmaatschappijen dan ook de toelating gegeven om tot 40% van de woningen in nieuwbouw- en zware renovatieprojecten verhuurd kunnen worden aan gezinnen met een middelgroot inkomen.

Een van de jongste kansen die we als gemeenschap dreigen mis te lopen, is die van de ‘Witte Vrouwen’ in Sint-Pieters-Woluwe. Dit is een van de voorlopig laatste echt grote grondreserves (11 hectare) die volledig in handen zijn van de BGHM. Helaas dreigt ook dit dossier, dat al ruim 40 jaar ter discussie ligt, niet te worden aangegrepen in het belang van de minder bemiddelde Brusselaar. Onlangs heeft minister Frémault immers de goedkeuring aangekondigd van een masterplan dat voorziet dat slechts een derde van dit terrein naar sociale woningen zouden gaan. De overige twee derde zou naar middenklassewoningen gaan, waarvan de helft voor de onmiddellijke verkoop. De minister weigert zich uit te spreken over het concrete aantal woningen, maar er wordt geschat dat slechts 170 van de 530 geplande woningen naar een minder gegoed publiek zal gaan.

De BBROW trekt de kat aan de bel, en volgens de V-SB is dat terecht. Uiteraard is dit een beter scenario dan dat in de Papenvest: hier komen er tenminste sociale woningen bij in plaats van dat er verdwijnen. Maar niettemin is het symptomatisch voor de schroom die er in Brussel-19 voor sociale woningen bestaat, zeker als je weet dat er oorspronkelijk gesproken werd van 1000 extra woningen. Tel daarbij dat Sint-Pieters-Woluwe niet alleen een van de laagste woondichtheden van Brussel-19 heeft, maar ook de rijkste gemeente is terwijl het slechts over 5% sociale woningen telt.

De oproepen voor solidariteit, die de Franstalige politieke elite graag laat horen wanneer er stemmen opgaan om het federale niveau te verzwakken (“gelukkig” hoeft daar met de N-VA in de federale regering niet langer voor gevreesd worden), klinken dan ook zeer hol. Aan deze situatie zal dan ook niets veranderen, zolang de druk van onderuit op die bestuurders niet efficiënt wordt georganiseerd en opgevoerd en de macht van de politieke elites gebroken.