(Rosita Sweetman, On our knees, Ireland 1972)

 

In 1963 organiseerde Pat McClosky, de echtgenote van een katholieke huisarts in Dungannon (Dún Geanainn), een groep mensen die de discriminatie wilde aanklagen tegen katholieke burgers in de zes graafschappen van Ierland die onder Brits bestuur gebleven waren na de instelling van de Ierse Vrijstaat. De groep begon een “Campaign for Social Justice” waarbij ze gevallen van discriminatie op basis van godsdienst publiceerden en brieven schreven naar de autoriteiten om deze discriminatie aan te pakken.

 

 

In 1962 kwam Cathal Goulding vrij uit internering nadat hij voordien een gevangenisstraf van acht jaar had uitgezeten op het Britse eiland voor een overval op het trainingskamp van het Britse leger in het Engelse Felsted. Deze raid kaderde in de zogenaamde Border Campaign van Óglaigh na hÉireann (Vrijwilligers voor Ierland – Irish Republican Army) die in 1954 begonnen was. Nog in datzelfde jaar 1962 werd Cathal Goulding verkozen tot Stafchef van het IRA. Het eerste wat hij deed was de Border Campaign officieel stopzetten en een moratorium instellen op gewapende acties. De Border Campaign was een totale flop geworden: de katholieke bevolking in de zes graafschappen was niet geïnteresseerd in het zich vervoegen van de door de katholieke kerk gedomineerde Ierse Vrijstaat; internering werd weer ingevoerd en duizenden republikeinse militanten werden zonder vorm van proces vastgezet zowel in het noorden als in de Vrijstaat. Goulding:

 

“Ik vond dat we in de Republikeinse Beweging eens moesten gaan zitten en eens goed kijken naar de Republikeinse Beweging, van 1798 tot nu. Wij vonden dat de Beweging als een geheel nooit nagedacht had over het winnen van een oorlog. Ze hadden alleen gedacht aan het beginnen ervan. Wat we mistten was de steun van het volk. De reden waarom we zijn steun niet hadden was dat het volk niet verstond wat wij verstonden onder vrijheid. Ze dachten dat het een soort van glorieuze rechtvaardiging was van het Ierse ras. Dat was helemaal niet ons idee. Onze strijd moet een sociaal-politieke zijn. Iets met de gewone mensen. De Ierse middenklasse voelde zich geëmancipeerd als nooit tevoren, de mensen die de vrijheid nodig hadden waren de mensen die niets hadden. Dat is waar wij voor vochten en dat moesten we duidelijk maken aan het volk. Daarom moesten we onszelf inschakelen in hun dagelijkse strijd voor het bestaan. Woongelegenheid, toegang tot land, vakbonden, werkloosheid – misschien zou het tien jaar van dergelijk werk vragen voor we zelfs maar konden zeggen dat we de basis hadden voor een revolutionaire beweging. In 1964 werd een negenpuntenplan voorgelegd aan een buitengewone Legerconventie. Het was alleen voor intern gebruik en had betrekking op wat we moesten doen als revolutionaire kracht. De belangrijkste aanbevelingen waren het laten vallen van de ban op deelname in parlementaire activiteiten en de vorming van een nationaal bevrijdingsfront om alle krachten te verenigingen die tegen het establishment vochten. Als we onze agitatie in het noorden begonnen botsten we op een hermetische muur. We waren in een zekere zin amateurs en de Republikeinse Beweging was volledig buiten de wet gesteld in de zes graafschappen. Voor we een eigenlijke agitatiebeweging konden vormen, moesten we de grond vrij maken voor politieke actie. Het eerste wat we nodig hadden waren burgerrechten. We zegden aan de republikeinen dat ze zich bij de Civil Rights Movement moesten vervoegen en voort ontwikkelen met het idee om burgerrechten te krijgen in het noorden. Zolang de Civil Rights Movement geen revolutie wilde, of totale vrijheid, of hereniging met de 26 graafschappen, voelden we dat ze ook protestanten zou aantrekken en dat we uit de oude tegenstellingen konden geraken. Onze doelen waren burgerrechten hervormingen voor de katholieke en de protestantse werkende klasse en de splitsing van de Unionistische Partij.”

Sinn Féin was in die tijd nog steeds een verboden partij in de zes graafschappen.

 

In augustus 1966 vond in Maghera (Machaire Rátha) een geheime ontmoeting plaats tussen Cathal Goulding en Roy Johnston van de generale staf van het IRA, mensen die actief waren in de Campaign for Social Justice en twee Noord-Ierse nationalistische parlementsleden. Doel was het bespreken van de oprichting van een organisatie voor burgerrechten. In februari 1967 werd de Northern Ireland Civil Rights Association (NICRA) formeel opgericht. De eisen waren: één persoon, één stem in lokale verkiezingen; stemrecht vanaf 18 jaar voor lokale verkiezingen; hertekening van de gemanipuleerde grenzen van de kiesdistricten; het opzetten van een officiële  commissie vanuit Londen waarbij klachten over sectaire discriminatie konden worden ingediend; een verplicht puntensysteem voor het toekennen van sociale woningen; het herroepen van Special Powers Act; de afschaffing van de Public Order Amendment Act en de ontbinding van de protestantse paramilitaire eenheid B-specials.

 

De burgerrechtenbeweging trok steeds meer volk aan. In maart 1968 werd het Derry Housing Action Committee opgericht dat opkwam voor een correctere toewijzing van sociale woningen, dus ook aan katholieke gezinnen. Op 5 oktober 1968 kwamen in Derry 2000 mensen op straat voor een verboden betoging voor burgerrechten. De betoging werd door de Royal Ulster Constabulary (RUC), de autonome Noord-Ierse politiemacht, uiteengeslagen. Voor heel de wereld werd Derry getoond als een centrum van discriminatie en door de overheid georganiseerd sectair geweld. In Belfast verenigde een groep studenten van de Queen’s University zich onder de naam “People’s Democracy” (Volksdemocratie) geïnspireerd door de gebeurtenissen in Derry. Ze organiseerden een mars van Belfast (Béal Feirste) naar Derry op nieuwjaarsdag 1969 om hun solidariteit te tonen met de burgerrechtenbeweging in Derry en hun eisen te steunen. Even buiten Derry, aan Burntullet Bridge, werden ze onder toeziend oog van de RUC die niet ingreep, met bakstenen, kasseien, flessen en stokken aangevallen door een groep loyalisten die georganiseerd was door predikant Ian Paisley en majoor Ronald Bunting van de Ulster Special Constabulary (USC). Toen de deelnemers aan de mars, waarvan velen gewond waren, op 5 januari in Derry aankwamen braken gevechten uit tussen hun supporters en de RUC. Die nacht viel de RUC in Derry een aantal huizen binnen en hield een klopjacht op activisten waarbij volgens een officieel Brits onderzoeksrapport provocatieve sectaire leuzen geroepen werden door de RUC. Dit alles schrok gematigde protestanten af en de studenten keerden zich naar een revolutionair programma.

 

Het hele voorjaar waren er confrontaties tussen leden van de katholieke gemeenschap in Derry en de verschillende Noord-Ierse politiediensten. Verschillende katholieken vonden daarbij de dood. Op 12 juli kwam het opnieuw tot confrontaties tussen de katholieke gemeenschap en de RUC in Derry, Dungiven (Dún Geimhin) en Belfast naar aanleiding van de marsen van de Orange Order ter herdenking van de Battle of the Boyne (1690). Naar aanleiding daarvan werd in Derry vanuit de Republican Clubs de Derry Citizens Defence Association (DCDA) opgericht ter voorbereiding van de te verwachten confrontaties op 12 augustus. Op 12 augustus organiseerde de Orange Order de jaarlijkse mars ter herdenking van de Apprentice Boys die verhinderden dat troepen van de katholieke koning James II Derry konden innemen in 1688. De Britse mars kwam langs de katholieke wijk de Bogside (Taobh an Phortaigh) en vanop de wallen werden zoals gewoonlijk allerlei provocaties uitgevoerd naar de bevolking van de Bogside. Deze keer werden ze echter beantwoord met stenen, flessen en knikkers uit katapulten. Daarop kwam de RUC in actie: ze vielen de barricades aan die door de DCDA aangelegd waren om de Bogside te beschermen. Met molotovcocktails werden ze verhinderd de wijk binnen te trekken. De DCDA zette Radio Free Derry op om de verdedigingswerken de volgende dagen te blijven coördineren. Op 4 dagen tijd schoot de RUC meer dan duizend traangasgranaten af in deze dichtbevolkte wijk. Om de druk op de Bogside in Derry weg te nemen besloot de republikeinse beweging op 14 augustus om te dreigen in Belfast vanuit de katholieke wijken (Falls Road (Bóthar na bhFál) en Divis Street) de protestantse wijk rond de Shankill Road (Bóthar na Seanchille) aan te vallen. Daarop trok de RUC in Belfast met pantserwagens de katholieke wijken in, gevolgd door de paramilitaire B Specials en de loyalistische groepen. Liam “Billy” McMillan, IRA-bevelhebber in Belfast, riep alle weerbare republikeinse militanten op voor “defensieve taken”. 30 volunteers, 12 leden van de vrouwenorganisatie Cumann na Mban en een 60-tal jongeren van  Fianna stonden in voor de verdediging. Ze beschikten over één machinegeweer, één machinepistool, één karabijn en zes revolvers. In de confrontaties die volgden stierven 7 katholieken en 2 protestanten. In de nacht van 14 augustus stak een loyalistische massa onder toekijkend oog van de RUC huizen van katholieken in Conway Street in brand. ‘s Anderendaags trok een grote groep loyalisten naar de katholieke Bombay Street waar ze alle huizen platbranden waarna de katholieke huizen in Kashmir Street en Cupar Street volgden. Meer dan 1500 katholieke gezinnen en meer dan 350 protestantse gezinnen bleven dakloos achter. Vanuit Centraal Belfast vluchtten vele katholieke gezinnen naar het katholieke voorstadje Andersonstown (Baile Andarsan). Op dezelfde 15e augustus werden Billy McMillan en 19 andere republikeinen door de RUC opgepakt onder de uitzonderingswetgeving van de Special Powers Act 1922.

 

De nieuwe ideologische marsrichting van de Republikeinse Beweging en de groeiende burgerrechtenbeweging in het noorden had het establishment van de Ierse Vrijstaat ongerust gemaakt. Daarop besloot de Fianna Fáil-regering van Jack Lynch om de Republikeinse Beweging wapens aan te bieden in ruil voor het stopzetten van hun socialistische agitatie. Goulding:

 

“In 1969 werden bepaalde agenten en leden van Fianna Fáil uitgestuurd op het IRA te infiltreren. Als ze ondervonden dat ze geen wijziging bij ons konden veroorzaken begonnen ze de mannen in het noorden te bewerken. Hun werd verteld dat, als ze wegbraken van wat ze de marxistische/communistische groep in Dublin (Baile Átha Cliath) noemden, dat ze dan wapens en geld zouden krijgen. In het zuiden zegden diezelfde mannen ons dat we moesten stoppen met het establishment in de 26 graafschappen aan te vallen, alle socialistische politiek laten varen en een frontale aantal inzetten op de unionisten in het noorden. Wat zij in feite wilden was de ontwikkeling van Fianna Fáil-macht in de zes graafschappen via en sectaire oorlog. Ik zei deze agenten dat we zelf zouden beslissen hoe we de wapens en het geld zouden gebruiken als we beslisten ze aan te nemen en daar stopte de discussie. We kregen in feite wel geld van Fianna Fáil-mensen die geld inzamelden in Londen. Ik zou geld aannemen van president Nixon als hij het aanbood maar ik zal het gebruiken zoals ik het wil.”

 

Er was van in het begin oppositie geweest tegen de nieuwe marxistische richting die de republikeinse beweging ingeslagen was. Vooral in de zes graafschappen hadden in de loop van de jaren ‘60 activisten die actief geweest waren in de Border Campaign afgehaakt. Ze beschuldigden “Dublin” ervan om het wapen ingeruild te hebben voor de folder en weinigen zagen daar het nut van in. Ze zeiden dat “de jongeren” het nu maar zelf moesten doen. In 1968 had Jimmy Steele, een van de meest gezaghebbende republikeinse militanten in Belfast, publiekelijk de linkse koerswijziging aangevallen op een begrafenis ceremonie van twee IRA-veteranen. Dat was hem op disciplinaire maatregelen komen te staan. Op 22 augustus 1969 hadden Steele en nog zo’n 15 andere republikeinse militanten in Belfast een vergadering met een vertegenwoordiger van de inlichtingendienst van het leger van de Vrijstaat, kapitein James Kelly. Hij kwam wapens en geld aanbieden in ruil voor het doorsnijden van de banden met het hoofdkwartier in Dublin, het opzetten van een nieuw gezuiverd noordelijk commando, het stopzetten van socialistische agitatie en het concentreren op militaire activiteiten. Op 24 augustus kwamen IRA-veteranen Joe Cahill, Seamus Twomey, Dáithi O Conaill, Billy McKee en verschillende anderen samen om te beslissen de steun aan te nemen en op zijn minst in het noorden een alternatieve leiding te vormen.

 

Toen McMillan en zijn medegevangenen na drie weken vrijkwamen belegde McMillan op 22 september een bijeenkomst van alle bevelhebbers in Belfast om een vertrouwensstemming te hebben over zijn terugkeer als algemeen bevelhebber en om de recente gebeurtenissen te bespreken. Een half uur nadat de vergadering diende te beginnen, waren nog maar drie genodigden opgedaagd. McMillan besliste de vergadering te verdagen maar nog voor ze kon uiteengaan werd de deur opengegooid. 16 gewapende mannen kwamen binnen, aangevoerd door Jimmy Steele, Billy Kelly, John Kelly, Billy McKee en Seamus Twomey. Bij hen was ook Hugh Kennedy, een man die door McMillan zelf was geïntroduceerd bij de Citizens’ Defence Committees. Later zou blijken dat Hugh Kennedy een informant was voor Fianna Fáil en hiervoor vrijgesteld was van zijn job bij de staatsdienst voor de promotie van melk in de Vrijstaat. John Kelly en Billy McKee kwamen binnen met getrokken wapens en zegden dat ze “de zaak overnamen”. McMillan, die ongewapend was, nodigde hen uit neer te zitten en “de situatie te bepreken”. De opposanten zeiden dat het IRA de mensen in de steek gelaten had door hen niet te verdedigen doordat ze hier ook geen wapens (genoeg) voor hadden. McMillan stelde dat hij niet zinnens was het bevel over te dragen aan mannen die de beweging jaren voordien verlaten hadden en dat ze beter tot een overeenkomst konden komen. Anders zouden republikeinen op republikeinen schieten en dat zou het Noord-Ierse establishment en de Britten best uitkomen. Er werd inderdaad een compromis bereikt. Billy McMillan bleef algemeen bevelhebber in het noorden, zes opposanten werden opgenomen in de commandostaf, de relaties met “Dublin” werden voor een proefperiode van drie maand verbroken en met de £6500 die het IRA in zijn geldkoffers had in het noorden zouden wapens worden gekocht. Als er na drie maanden geen verandering was, zouden Goulding en drie andere linksen uit het hoofdkwartier worden “verwijderd” en zou er een autonoom noordelijk commando worden opgezet, zouden socialistische programma’s en agitatie stopgezet worden en zouden er ondertussen geen vertegenwoordigers van Belfast deelnemen aan de Algemene Bijeenkomst die gepland was voor november.

 

Op de Algemene Bijeenkomst van het IRA in december bleven de vertegenwoordigers van Belfast effectief weg en twee resoluties werden overweldigend goedgekeurd: het laten vallen van het abstentionisme met betrekking tot republikeinse zetels in de parlementen en de vorming van een nationaal bevrijdingsfront om alle anti-establishmentactiviteiten te coördineren. Sean Mac Stíofáin, Ruairí Ó Brádaigh en enkele andere leden van de Army Council weigerden hierop zich verkiesbaar te stellen voor de Army Council. Mac Stíofáin verklaarde dat de leiding van het IRA niet langer de republikeinse doelstellingen nastreefde. De opposanten trokken zich terug en op een bijeenkomst later in december werd een Provisional Army Council opgezet met als leden Mac Stíofáin, Ruairí Ó Brádaigh, Dáithi O Conaill, Paddy Mulcahey, Sean Tracey, Joe Cahill en Leo Martin.  Op 28 december 1969 werd een eerste verklaring uitgegeven:

“We verklaren onze trouw aan de 32 graafschappen Ierse republiek, uitgeroepen op Pasen 1916, gevestigd door de eerste Ierse Dáil [parlement] in 1919, gewelddadig omvergeworpen in 1922 en onderdrukt tot vandaag door de bestaande door de Britten opgelegde verdeeldheidsstaten van 6 graafschappen en 26 graafschappen.”

In Belfast werd een aantal bijeenkomsten belegd. Op een bijeenkomst waar McMillan het woord voerde werd hem gezegd:

“Wij zijn niet geïnteresseerd in het opzetten van een republiek, een socialistische, een democratische of wat dan ook, we zijn alleen geïnteresseerd in het verdedigen van onze huizen.”

 

Mac Stíofáin werd de eerste bevelhebber van het Provisional IRA. Mac Stíofáin was samen met Goulding veroordeelt voor de raid op het Felsted Training Camp. Ook hij werd in 1962 vrijgelaten. Hij verzette zich tegen de nieuwe politieke richting van de Republikeinse Beweging maar werd door de opposanten in 1964 verkozen als lid van de uitvoerende raad. Mac Stíofáin:

“In 1969 was mijn eenheid de enige eenheid die in staat was om onmiddellijk militaire actie te ondernemen in het noorden. We probeerden effectief een RUC-basis op te blazen met 12 B Specials erin, maar de zekering ging niet af. Het zou een geldige zaak geweest zijn.” “Augustus ‘69 veroorzaakte een geweldige emotionele oprisping. Het IRA was slapend betrapt, ondanks de herhaalde waarschuwingen. Ik voelde heel de tijd dat het IRA zich moest hebben voorbereid op het ondernemen van actie. In mei ‘69 had een aantal van de noordelijke eenheden een bijeenkomst en ze beslisten dat ze zeer krap bij munitie en voorraden zaten en er werd overeengekomen dat wij “stuff” (wapens en springstof) zouden samenbrengen vanuit het zuiden. Dit is nooit gebeurd. De dag dat de crisis in het noorden uitbrak (13 augustus ‘69) zaten Cathal Goulding en Mick Ryan verdomme in de bergen een film te maken met Yorkshire Television. Ik werd kortstondig naar de grens gestuurd maar teruggeroepen en tegen dan was de crisis al voorbij en de mensen verwelkomden het Britse leger. Er was een afsplitsing in Belfast van Dublin, reeds geruime tijd voor de grote splitsing. Na augustus ‘69 werd mij gezegd dat ik “het enige lid van het Dublin hoofdkwartier” was dat ze daar nog wensten te zien.” “Een Algemene Vergadering van het IRA werd gepland voor December ‘69. Ik stelde voor de resoluties voor het laten vallen van het abstentionisme en het vormen van een nationaal front op te bergen. Ik wist dat dit de beweging zou splitsen. Ik verzette mij tegen zitting nemen in de Dáil of in Stormont, want in de Dail kan je niets doen. Het is een rijkemensenclub. Ten eerste is hij illegaal en heeft hij geen mandaat van het volk. Republikeinen erkennen alleen de eerste Dáil. Dan verzette ik mij tegen het zich vervoegen bij extreemlinkse organisaties zoals de Communistische Partij van Ierland. Ik ben geen anticommunist, ik heb van tijd tot tijd vriendschappelijke relaties gehad met mensen in de communistische partij, maar zij zijn volledig onderworpen aan Moskou en ik was niet bereid samen te werken met een partij onder invloed van Moskou of Peking. Ik geloof niet in communisme want het is een dictatuur en omdat ik niet geloof in atheïsme.”

“In januari 1970 splitste de beweging op deze twee dingen en het Provisional IRA en Sinn Féin werden opgezet. Onze eerste doelstellingen waren het uitbouwen en versterken van het [Provisional] IRA. Aan wapens en uitrusting geraken, ons eigen blad An Phoblacht van de grond krijgen, contacten organiseren met Amerika [Clann na Gael]. Dan moesten we onze eigen Árd Fheis [jaarlijkse algemene vergadering] organiseren. De organisatie werd opgezet volgens de regels en bepalingen van de Republikeinse Beweging.”

 

Mac Stíofáin:

”The Officials zeggen dat tenzij je betrokkenheid van de massa’s hebt, je geen revolutie hebt. Wij zeggen: de gewapende strijd komt eerst en daarna politiseer je. Maar onze campagne loopt goed in het noorden nu. Vele eenheden van de Officials zijn naar ons overgekomen. [1972] Numeriek zijn we veel sterker dan zij. We hebben maar een handvol mensen verloren in de eerste week van de internering en sindsdien werden ze allemaal vervangen door zeer beloftevol materiaal dat opkomt vanuit de rangen. We geven onze vrijwilligers een paar weken basistraining in wapens en technologie. Mensen zeggen dat we een zeer hoge graad aan ongevallen hebben en dat dat komt door een gebrek aan training. Een deel mag daaraan te wijten zijn maar je moet het bekijken in termen van het aantal operaties dat we uitvoeren: meer dan 100 per week. Ongevallen zijn onvermijdelijk. Er is geen afzonderlijk noordelijk commando, alle eenheden leggen verantwoording af aan mij. Het operationeel beleid ligt vast en de commandanten van de eenheden zijn verantwoordelijk om dat uit te voeren. In feite zit ik er meestal achter omdat ze nog niet genoeg doen.”

 

Reeds in 1972 waren er “provisionals” die er een andere mening op nahielden. John Kelly, één van de “architecten” van het Provisional IRA legde in 1972 volgende verklaringen af. Vraag: “Denk je dat een militaire overwinning mogelijk is? Antwoord: “Nee. Maar het Britse leger kan ook geen militaire overwinning behalen.” Op de lange termijn, wie gaat dan wat winnen, en wanneer? “Ik denk dat alles wat het Provisional IRA op dit moment kan zijn, is de militaire voorhoede te zijn van de mensen, die druk uitoefent voor een politieke oplossing.” Maar als de mensen, de katholieke bevolking, niet gepolitiseerd is, is er dan geen gevaar dat ze oorlogsmoe worden en bereid tot vrede onder gelijk welke omstandigheid? “Ik denk dat de katholieken al oorlogsmoe zijn. Ik denk dat de hele spanning al te veel wordt voor hen en dit is het gevaarlijkste en kritiekste stadium van de campagne. De Provisionals hebben effectief een politiek vacuüm gecreëerd maar ze zijn er niet in geslaagd om het op te vullen. Ik ga er mee akkoord dat je, zolang je de massa van de mensen niet gepolitiseerd hebt, geen revolutionaire situatie hebt. Plus het feit natuurlijk dat als je buiten Belfast of Derry gaat, de mensen helemaal niet betrokken zijn. Ze zien de hele campagne zoals de zuiderlingen - ze lezen erover in hun dagbladen en dan gaan ze verder met hun leven.” Maar waarom is de campagne dan voortgezet? En mocht je kunnen herbeginnen in ‘69, zou je het anders doen? En in welke termen was het de moeite waard? “Het is alleen maar iets waard geweest – alle bomaanvallen en doden – als het wat politieke vooruitgang brengt. Het gevaar is dat je terugglijdt naar achter je startpunt en er slechter uitkomt dan toen je begon. Je hoopt door de bommencampagne een bepaald politiek doel te bereiken en als dat lukt dan is dat het waard geweest; het zou een tragedie zijn als dat niet het geval was en al deze mensen gestorven zouden zijn.” En als we terug in 1969 zouden zijn? “Ik denk dat de leiding van de Provisionals evenveel nadruk moest gelegd hebben op de politieke activiteit als op de militaire, voorzien in de politieke noden van de mensen. Dit hebben we niet gedaan en doen we nog steeds niet.”

 

Het zou nog duren tot eind de jaren ‘70 eer de Provisionals met een nieuwe militaire en politieke leiding die uit de rangen opgegroeid was, zoals Gerry Adams en Martin McGuinness, begonnen te voorzien “in de politieke noden van de mensen” met de “Armalite and ballot box strategy”. In 1977 kwam er een nieuwe versie van het “Groene Boekje”, een inleiding voor nieuwe [Provisional] IRA-rekruten. Daarin stond dat ze moesten zweren “de oprichting van een Ierse socialistische republiek gebaseerd op de verklaring van 1916 te steunen”.

 

Het Official IRA/Sinn Féin kende een volgende afsplitsing in 1974 toen een groep rond Seamus Costello zich verzette tegen een staakt-het-vuren ten aanzien van het Britse bezettingsapparaat en de Irish Republican Socialist Movement oprichtte, met het Irish National Liberation Army (INLA) als militaire tak en de Irish Republican Socialist Party (IRSP) als politieke tak. Official Sinn Féin veranderde later zijn naam in Sinn Féin the Workers Party en dan Workers Party of Ireland, en degenereerde tot een sektarisch-bureaucratisch partijtje.

 

De Provisionals kenden hun eerste afscheuring in 1986 met de vorming van de Continuity Army Council of the IRA na de Algemene Vergadering van het Provisional IRA in september 1986 en de oprichting van Republican Sinn Féin na de Ard Fheis van Provisional Sinn Féin begin november 1986. Breekpunt was terug het abstentionisme ten aanzien van de Britse parlementaire instellingen en nu ook het Europees Parlement. In 1997 volgde een nieuwe afscheuring ten gevolge van het politiek proces dat zou leiden tot het Goede-Vrijdagakkoord dat ondertekend werd op 10 april 1998. Deze afscheuring organiseerde zich als Real IRA met de 32 County Sovereignty Movement als politieke uitdrukking. Op 28 augustus 2005 verklaarde de Army Council of the [Provisional] IRA in een publieke verklaring een einde te maken aan zijn gewapende campagne en dat zijn militanten de doelstellingen met vreedzame politieke middelen zouden nastreven.